Dit jaar, ergens tussen het ophangen van de kerstversiering en het terugvinden van mijn verzameling engelen, merkte ik iets op wat me bijna ontgaan was in de afgelopen jaren: het ging eigenlijk wel. Niet goed, niet licht, niet opgewekt, maar ook niet zwaar. Geen druk op mijn borst. Geen onrust die zich vastzet in mijn lijf. Geen verwarring die alles overneemt. Al een tijd niet meer. Het was geen opluchting, eerder een constatering. Alsof iets wat altijd aanwezig was, ongemerkt naar de achtergrond was verschoven.
Dat riep een vraag bij me op die bleef hangen: hoe kan iets wat zo lang allesbepalend was, zijn greep verliezen zonder dat je het bewust loslaat? Niet door een inzicht, niet door een doorbraak, niet door een besluit. Het leek eerder alsof het leven zelf ergens ruimte had gemaakt, zonder aankondiging of verklaring.
Feestdagen waren ooit een mijnenveld. Kerst, verjaardagen, alles wat nabijheid en verwachting in zich droeg, kon me ontregelen. December was geen maand maar een ’toestand’. Overleven was soms het enige wat lukte. Er waren opnames, momenten waarop mijn hoofd en lichaam de spanning niet meer konden dragen. Het loslaten van mijn ouders (tegelijk noodzakelijk en pijnlijk) gaf die dagen een extra zwaarte. Feestdagen werden dragers van gemis, van wat niet was gelukt, niet veilig was geweest, niet was geworden wat het had kunnen zijn.
En toch is er iets verschoven. Niet opgelost, niet geheeld in de klassieke zin. Ik kan geen moment aanwijzen waarop het veranderde. Ik heb veel gedaan: gesproken, gedacht, gezocht, geoefend, volgehouden. Maar wat hier lijkt te zijn gebeurd, onttrekt zich aan maakbaarheid. Alsof het leven zelf, in zijn traagheid, iets heeft uitgewerkt waar ik slechts zijdelings bij aanwezig was. Alsof er onder de oppervlakte iets meebewoog, zonder dat ik het kon sturen of versnellen.
Misschien is dat wat het betekent wanneer iets zich voltrekt. Niet als prestatie, maar als gebeuren. Niet als vooruitgang, maar als een verschuiving in hoe iets aanwezig is. Soms vraagt dat geen ingrijpen, maar uithouden. Blijven bij wat zich aandient, zonder het te willen duwen naar betekenis of oplossing. Alsof aandacht hier niet actief is, maar dragend.
In mijn werk bij HerstelTalent bevind ik me tussen mensen voor wie deze tijd van het jaar nog steeds zwaar is. Mensen die ontregeld raken, die overspoeld worden, die hun lichaam voelen protesteren tegen nabijheid, tegen herinnering, tegen verwachting. Ik herken dat landschap. En toch merk ik: ik sta er niet meer middenin. Niet erboven, niet erbuiten, maar ernaast, met een afstand die niet verhardt, maar draagt.
Misschien is dat wat er gebeurt wanneer iets zijn scherpte verliest. Niet omdat het verdwijnt, maar omdat het wordt opgenomen in een groter geheel. Omdat het leven eromheen langzaam vorm krijgt. Niet door wilskracht, maar door tijd, door herhaling, door blijven.
Wat mij bezighoudt, is de vraag of we herstel niet te vaak verwarren met vooruitgang. Misschien gaat het minder om ‘beter worden’, en meer om leren verdragen dat iets is zoals het is, totdat het zich, zonder aankondiging, anders tot ons verhoudt. Niet als belofte. Niet als troost. Maar als een stille verschuiving die pas zichtbaar wordt wanneer ze al een tijd gaande is.